Bij Glaubenskultur werd er afgelopen zondag een heel bijzonder Premium-Artikel geplaatst (om deze te lezen moet men geabonneerd zijn). Het betrof namelijk een ingezonden stuk van de districtsoudste in ruste Frank Preusse, de ambtsvoorganger van Thomas Feil in het district Hannover-Nord. Frank Preusse zet opvallend helder uiteen wat er op het ogenblik misgaat in de Nieuw-Apostolische Kerk. In feite steekt hij met zijn scherpe analyse van de noodtoestand (!), die hij in dit ingezonden stuk onder de loep neemt, een vuurpijl af voor allen die nog de moed willen opbrengen om zich juist nú niet van de realiteit af te wenden. Lees het met volle aandacht...
Het WebTeam
- Zwijgen heeft zo zijn tijd – spreken evenzeer!
Eigentijdse gedachten bij Prediker 3: 7 - Door Frank Preusse.
Laat ik het vooraf maar zeggen: dat de districtsoudste Thomas Feil goed zit met zijn opvattingen over het nieuwe “kerkbegrip”, is voor mij buiten kijf. Ik deel zijn inzichten en ik ben bijzonder blij met de communicatieve directheid van mijn ambtsopvolger.
Maar heeft hij correct gehandeld, nu hij zijn standpunt ten aanzien van het nieuwe kerkbegrip en zijn persoonlijke lessen daaruit uitvoerig heeft toegelicht in een brief aan de medewerkers in het district waarvan hij de voorganger is, en hij daarmee het risico nam dat zijn mening -die afwijkt van de officiële leeropvattingen van de kerkleiding- in het Duitse taalgebied bekend zou worden en onrust kon veroorzaken?
Had hij niet zoals voorheen -en zoals andere districtsdienaren het nog steeds doen- stil en eenvoudig, met gedoogsteun van zijn apostelen, op gepaste wijze moeten doorgaan met zijn arbeid en dan wat duidelijk niet klopt gewoon niet te prediken om zo voor ambtsdragers en broeders en zusters in alle rust tot een voorbeeld te zijn? Verdient het niet de voorkeur om onrust te mijden teneinde het "kerkelijke schip" niet nog meer aan het zwenken te brengen?
Het antwoord op deze vraag is niet zo gemakkelijk te geven als sommigen die aan de discussie deelnemen momenteel wel denken. Eigenlijk is het een vrij complex probleem en vele leidinggevende ambtsdragers van de NAK werden er in het verleden al herhaaldelijk mee geconfronteerd. Zelf heb ik in de ruim 20 jaar van mijn tijd als districtsvoorganger hoogst zelden een ogenschijnlijk zo verregaande stap moeten zetten als nu Thomas Feil; vergelijkbare problemen lieten zich aanpakken en oplossen zonder dat het zozeer de openbare aandacht trok en zonder de geringste afbreuk te hoeven doen aan de zaak zelf. Maar: het was ook een andere tijd.
Onder de stamapostelen Urwyler en Fehr ontwikkelde de kerk zich in een richting die ons telkens opnieuw enthousiasmeerde. Gemeenschappen ontwikkelden zich naar het christelijke voorbeeld, de geloofsleer ontwikkelde zich in de richting van de oorspronkelijke inhoud van het Evangelie. Opvattingen neergelegd in "Richtlijnen voor dienaren" en "Vragen en antwoorden" die niet strookten met de christelijke leer werden verwijderd of genuanceerd. Voor situaties waarin er serieus een zwijgplicht te vervullen viel, werden er maatstaven aangelegd. Stamapostel Fehr en apostel Kainz riepen op tot een zogenaamde renaissance van de NAK, met name op het gebied van zielzorg. Met "Dienen en leiding geven" werd op zijn minst nagestreefd dat er een richtsnoer zou zijn tot eigentijds en christelijk leiderschap. Oecumenische betrekkingen op plaatselijk niveau verrijkten het gemeenteleven en het begrip voor andere godsdiensten. We hebben de ambtsdragers bijgestaan door ze vertrouwd te maken met de inhoud en context van het Evangelie en van de geschiedenis van het rijk Gods. De richting klopte!
Voor mij persoonlijk was het hoogtepunt van deze positieve ontwikkeling het besluit van de vergadering van Districtsapostelen in Nice (2004) dat de Bijbel als religieuze grondslag van de leer van de Nieuw-Apostolische Kerk erkend en beschouwd wordt. Groot was onze vreugde en de motivatie die uitging van deze veelzeggende beslissing.
Natuurlijk ging het ons allemaal veel te traag. Hoe vaak hebben we onze apostel en de districtsapostel niet in het oor gefluisterd en bij hen aangedrongen op snellere veranderingen. Natuurlijk zagen wij ook dat vele baanbrekende initiatieven van de kerkleiding op sommige terreinen eenvoudig verzandden. Maar dat hadden niet wij te verantwoorden. Hoofdzaak: de richting klopte!
In een tijd waarin de richting van de kerk niet constant werd bijgesteld, waarbij men vol van verwachting naar de toekomst keek; waarin de ontwikkeling van kerk en gemeenschap en niet de sluiting van gemeenten de opgave was van gemeente- en districtsvoorgangers; in zo’n tijd was het misschien ook het verstandigst om specifieke problemen met zo weinig mogelijk ophef tot een oplossing te brengen. Ondertussen deden wij ons best ervoor dat de uitgezette koers en de algehele ontwikkeling niet werden verstoord door te veel beroering over soms iets nieuws. De eerste oecumenische trouwplechtigheid, die een Lutherse dominee en ik vele jaren geleden gezamenlijk leidden (met medeweten en toestemming van de verantwoordelijke apostel), had eenvoudig plaats en dan werd er geen commentaar gegeven. Het scheelde vanzelf ook dat de communicatiemogelijkheden van tegenwoordig nog niet bestonden en het dus lastiger was om snel een groot publiek te bereiken.
Ik denk dat het tot ongeveer 2006 een tijd was om te kunnen zwijgen - om terug te komen op de aangehaalde Bijbelpassage.
Maar toen veranderde bij de kerkleiding de richting dramatisch.
Hoewel men “Uster” -met enig voorbehoud- nog kon zien als een stap vooruit, was het gebeuren rond de geschiedenis van de vijftiger jaren van de vorige eeuw, in december 2007, een absolute ramp, een ongelofelijke terugval naar tijden waarin men de leden van de NAK voor onmondig hield en manipuleerbaar. Afzwakking van het besluit van Nice werd in de “Unsere Familie”, verspreid over een periode van vele maanden, ingeleid met theologisch dubieuze verklaringen, psychologisch niet ondoordacht en grotendeels onopgemerkt.
Instructies voor "Het pastorale bezoek" ademden weer de geest van het verleden. De catechismus werd voorafgegaan door een subtiele grotere nadruk op het belang van de apostelen van de NAK. Er waren weer vingerwijzingen om meer over de apostelen (en soms daardoor zelfs minder zeker over Jezus) te prediken. In de oecumenische betrekkingen is ijverig een zigzag-koers gevaren. De Kerngedachten werden anders van opzet, maar het viel steeds meer op dat ondertussen bij de broeders en zusters een merkwaardige theologische oppervlakkigheid werd verondersteld en hun schuldbewustzijn werd aangewakkerd, terwijl zulke ideeën toch al achterhaald leken. De eigen verantwoordelijkheid van de gelovige (denk aan stamapostel Urwyler!) werd misschien nog gepredikt, maar dat de kerk daardoor moet ophouden met bevoogden, wordt over het hoofd wordt gezien.
In 2010 verscheen de herziene nieuw-apostolische geloofsbelijdenis met de bijbehorende (doch!) verbindende toelichtingen en thans het gewijzigde kerkbegrip van de Nieuw-Apostolische Kerk. Deze hoofdonderdelen van een catechismus werden op onaanvaardbare wijze gecommuniceerd. Inhoudelijk werden ze niet echt Bijbels verankerd; het besluit van Nice werd genegeerd. Ik zal niet ingaan op details. Er zijn hierop al veel serieus te nemen commentaren gegeven en meerdere zullen volgen. De NAK heeft daarmee misschien wel hét doorslaggevende uitgangspunt van haar leer prijsgegeven: de enige basis is het evangelie; de missie van de Kerk is de "Grote Opdracht" van Jezus. In plaats daarvan is het zonneklaar dat het voortbestaan van de instelling NAK op de voorgrond staat en de rechtvaardiging voor de noodzaak van nieuw-apostolische apostelen. Dit blijkt bij alle beraadslagingen de uitgangsgedachte te zijn geweest.
"Voor ons is er geen kerk zonder apostelen ..." (Pr. Kiefer op de tweede “Ökumenischer Kirchentag” in 2010). Dit kenmerkt de primaire uitgangsgedachte die alle kernuitspraken verklaart met betrekking tot kerk, sacramenten, de vergeving van zonden en eschatologie. Een kerk moet haar grondbeginselen en leerstellingen echter blijven toetsen aan het Evangelie. Wie de kerk niet ervaart als te zijn voortgekomen uit het Evangelie, wie niet bereid is ook fundamentele standpunten aan de kant te zetten, als ze niet zijn gedekt door het Evangelie, is op weg zich in God te vergissen.
Het verloop van de ledenaantallen in Europa is alarmerend. Een aanzienlijk deel van de jongere broeders en zusters voelt zich niet meer met de kerk verbonden. De potentiële toekomstige geestelijk leiders en gemeentevoorgangers en met hen het merendeel van een generatie, zijn de kerk ontvallen. Zelfs de volgens eigen berekeningen meest optimistische prognoses van de “Arbeitsgruppe Demographie” houden tot het jaar 2020 rekening met een dramatische teruggang in de aantallen van actief meewerkende gemeenteleden, vooral bij jongeren.
Aan de kern van het probleem, namelijk de aantrekkingskracht die uitgaat van de diensten, en daaronder in het bijzonder te verstaan de vorm en inhoud van de prediking, wordt niet gewerkt - misschien is het ook te laat. Evenementen en extra aandacht voor “Wohlfühlgemeinden” kunnen deze tekortkomingen niet goedmaken. "De spiritualiteit staat tegenwoordig niet meer zo sterk voorop; het beleven van saamhorigheid in de gemeenten heeft meer betekenis gekregen", zo stelt stamapostel Leber het (Westfalenblatt 6.7. November 2010). Waar spiritualiteit, de persoonlijke relatie met Jezus en de geestelijke verbinding met het Evangelie hun centrale plaats moeten prijsgeven voor sociale activiteiten die het gemeenteleven moeten bevorderen, verliest de kerk haar essentie en wordt zij nonchalant.
Of iemand een ambt kan krijgen (steekwoord "concubinaat") wordt nu gekoppeld aan algemeen aanvaarde normen in de samenleving, terwijl dat enkele jaren geleden nog afhankelijk was van ethische waarden. Brengen de uitspraken van de kerkleiding broeders en zusters hierbij niet in verwarring?
De richting van de kerk is veranderd! Tegen deze achtergrond moet de vraag "Spreken of zwijgen?" heel anders worden opgevat.
Elke gemeentevoorganger en districtsvoorganger heeft een verantwoordelijkheid aanvaard en wel een verantwoordelijkheid jegens God en ten opzichte van het Evangelie. Deze verantwoordelijkheid kan niet worden gedelegeerd aan “de top”.
Hij, de voorganger, moet weten dat zijn geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van elementair belang zijn en daarmee als boeien dienen, waaraan de hem toevertrouwde broeders en zusters en ambtsdragers zich stevig moeten kunnen vastklampen. Als de geloofwaardigheid van de kerkleiding beschadigd is, moet ten minste die van de voorganger nog intact blijven.
In een tijd waarin er voor de broeders en zusters geen koers bij de kerkleiding meer te onderscheiden valt, waarin opeens een al lang overwonnen exclusiviteit opnieuw in geschriften naar voren komt (die overigens in mijn omgeving door een meerderheid onder de ambtsdragers resoluut van de hand wordt gewezen), en waarin de kerkleiding haar eigen pretentie, namelijk om leerstellingen vanuit de Bijbel te rechtvaardigen, niet waarmaakt: in deze tijd misstaat het een voorganger niet de aan hem toevertrouwde zielen duidelijk en ondubbelzinnig te informeren over zijn standpunt ten aanzien van belangrijke leerstellige verklaringen, waaronder verklaringen die liggen op het vlak van de ethiek. Het risico dat zijn uitspraken dan in de hele wereld bekend worden, moet daarbij op de koop toe worden genomen.
Dat apostelen die taak niet kunnen waarnemen, ligt voor de hand. Zij zijn door hun ambtseed gebonden aan de kerkleiding; ze zijn ook (op enkele uitzonderingen na) in sociaal opzicht van de kerk afhankelijk omdat die hun werkgever is. Maar voor de gelovigen begint de verwarring als men zich moet realiseren dat een apostel hooguit denken mag wat hun voorganger zegt!
In een tijd waarin de gelovigen zich steeds meer afkeren van de kerk waarin de ontwikkeling naar het beeld van één christelijke kerk voor hen niet meer zichtbaar is en waarin de apostelen zwijgen, is het voor zielen die daardoor in vertwijfeling zijn geraakt goed en opbeurend als zij in hun gemeentevoorganger en districtsvoorganger oprechtheid, moed en openheid ervaren. Als een voorganger zich niet met de leerstellingen van de kerk kan verenigen, moet hij zelfs dát mogen zeggen. Dat hij dan misschien zijn ambt verliest, weegt minder zwaar dan het verlies van zijn geloofwaardigheid.
Een opgelegd spreekverbod en ook een eventuele “muilkorfconsensus” zijn naar mijn mening onder de huidige verontrustende omstandigheden geen passende oplossingen meer. Elke verantwoordelijke moet zijn eigen afwegingen maken. Dit is niet gemakkelijk, zo weet ik uit persoonlijke ondervinding. Maar je groeit, ook door fouten te maken.
Thomas Feil heeft in deze zaak niet alleen gelijk, maar hij heeft ook verantwoordingsvol gehandeld tegenover de hem toevertrouwde zielen.
2011: Ook spreken heeft zo zijn tijd!
f. preusse / aihfx, 2011-02-20
© Glaubenskultur Verlag 1996-2011
Bron: http://www.glaubenskultur.de/premium-1411.html