Tekstfragment uit het boek "De Apostolischen", door drs. B.L.Brand, (Kok) Kampen, 2001 - ISBN 9043504351
- (...)
Na het overlijden van apostel Schwarz in december 1895 ontstond een strijd over de opvolging. Schwarz had zijn gezag boven dat van de andere ambtsdragers gesteld. De strijd die daarover ontstaan was, kreeg nu door toedoen van de Duitse apostelen een nieuwe dimensie. Schwarz had bepaald dat de rouwtijd na zijn heengaan minstens twaalf weken zou duren. De Duitse apostelen stelden in een vergadering met de priesters voor om ‘uit eerbied voor de overledene’ die tijd te stellen op een jaar en zes weken. Mede door profeet Vleck daartoe aangespoord, wees Krebs opziener Kofman aan als stamopziener en gaf hem voorlopig onder zijn oppertoezicht de directe leiding van de stam Juda. De verlengde rouwtijd gaf Krebs de kans om zijn nieuwe inzichten ook in de gemeenten in Nederland door te voeren. Krebs was in 1881 apostel geworden van de districten Braunschweig en Hamburg. In 1884 nam hij de zorg voor de gemeente Berlijn en omgeving over en na het overlijden van Menkhoff en Schwarz in 1895 ook nog de zorg voor de districten Bielefeld en Nederland.
Aanvankelijk werkten de apostelen van de nieuwe ordening allen zelfstandig. Zij woonden niet op één plaats samen, zoals de Britse apostelen te Albury, maar woonden in hun eigen ambtsgebied. Het onderlinge contact was hoofd zakelijk schriftelijk. In de jaren tachtig werden echter de contacten verstevigd. Rond 1890 was er een bepaalde samenwerking gegroeid tussen het viertal toen in Duitsland werkzame apostelen (Menkhoff, Krebs, Ruff en Obst) en apostel Schwarz, die in deze kring als hoogste autoriteit in alle geloofsvragen gold en min of meer het middelpunt was. Na zijn dood viel deze rol toe aan apostel Krebs en deze versterkte zijn informele leiderschap steeds verder. Met Pinksteren 1898 stelden de apostelen zich op initiatief van Niehaus onder de leiding van Krebs. Vanaf 1899 werd hij vaak aangeduid (niet aangesproken) als de ‘eenheidsvader’. Deze ontwikkeling culmineerde ten slotte in het toekennen aan zijn opvolger, apostel Niehaus, van de titel ‘stamapostel’, die leiding gaf aan de andere apostelen, die ‘rankapostelen’ waren.
Waarschijnlijk zou Schwarz deze ontwikkeling niet goedgekeurd hebben. Hij had zich al afgezet tegen de uit de oude ordening stammende instelling van ambtsdragers van de Algemene Kerk. Ook sprak hij in het Concept zijn afkeuring uit over het feit dat in de Katholiek Apostolische Kerk in elk der vier ambten er één als hoogste, als de ‘pilaar’ van dat ambt in de kerk was aangesteld. Over de Britse apostelen schreef hij: ‘Zij hadden moeten zeggen: boven de Apostelen mag zich geen enkele Apostel verheffen en nog veel minder een pilaar-profeet, of pilaar-evangelist of pilaar herder..’
Krebs ging er steeds meer toe over om zonder voorafgaande roeping door profeten ambtsdragers aan te wijzen. Er was sprake van een steeds duidelijker identificatie van Krebs met zijn zender, met Jezus Christus. De volgende anecdote is veelzeggend voor zijn ambtsopvatting en zelfbewustzijn. Op een keer kwam hij in een broederkring binnen en kreeg een stoel aangeboden. Aan het hoofd van de tafel stond echter een lege stoel en toen hij vroeg voor wie die stoel bestemd was, kreeg hij te horen dat die voor de Heer was als Hij zou wederkomen. Krebs nam toen in de zetel plaats en zei: ‘Dann ist jetzt der Herr gekommen’.
De gemeenten in Nederland waren hevig verdeeld over het optreden van Krebs. Sommige ambtsdragers schaarden zich gaarne onder zijn charismatisch gezag, andere klaagden dat de prediking, de vergeving der zonden en zalving van zieken niet meer in naam van Jezus, maar in naam van Krebs geschiedde. Zij verweten Krebs dat hij zich als de nieuwe Christus opwierp. Krebs stelde niet meer de bijbel, maar het levende apostelwoord centraal. De bijbel was het getuigenis der waarheid, maar Jezus in het apostelambt was zelf de waarheid. Krebs en zijn geestverwanten, onder wie vooral apostel Niehaus te noemen is, probeerden los te komen van het simplistische, fundamentalistische bijbelgebruik en aansluiting te vinden bij de levende werkelijkheid van alledag. In de gemeenten in Duitsland werd niet gepredikt aan de hand van een vooraf bestudeerde tekst. De voorgangers spraken voor de vuist weg, gebruikten voorbeelden uit het dagelijks leven en spraken tot het hart van de gemeenteleden. Competentiestrijd tussen de verschillen de ambten in de gemeente werd uitgesloten, doordat de opziener (voorganger) der gemeente een onbetwistbaar gezag uitoefende over de andere ambtsdragers. Samen met het in deze gemeenten heersende warme gemeenschapsgevoel, de antikerkelijke protesthouding en het volkse lekenpriesterschap waren deze kenmerken kennelijk voor velen aantrekkelijk, waardoor het aantal gemeenten sterk toenam. Deze door Krebs in gang gezette ontwikkeling werd ‘het nieuwe licht’ genoemd. De aanhangers van ‘het nieuwe licht’ stelden dat er sprake was van een voortgaande openbaring door Jezus in de thans levende apostelen. De tegenstanders erkenden wel dat Jezus zich ook in de nu levende apostelen openbaarde, maar dat moest dan in volkomen overeenstemming zijn met wat eerder in de bijbel was geopenbaard.
In juli 1896 maakte Krebs samen met Niehaus, die kort tevoren apostel van Westfalen en Rijnland geworden was, een tournee langs de Nederlandse gemeenten. Het resultaat leek te zijn dat ‘het nieuwe licht’ de overhand had behaald en de eenheid hersteld was. Korte tijd later ontstond echter opnieuw grote beroering door een passage in het maand blad Wachter Sions. Dit maandblad was een vertaling van het door Krebs in 1895 begonnen periodiek Wachter stimmen aus Ephraim en was een krachtig medium voor de verspreiding van de denkbeelden van Krebs. De passage luidde als volgt: ‘En ook gij, herders, waakt over de kudde, die U door Uwe meerderen is toevertrouwd, en legt aan de schapen niet Uwe meeningen en inzichten als voeder voor, maar het naar tijdsomstandigheden gegeven woord, opdat gij de schapen weidt op groene weide, en niet de schapen met het verdorde hooi uit het verledene voedt, maar met het frische groen uit het heden, des naar tijdsomstandigheden gezonden woords. Geeft den schapen frisch water, geen oud, vuil putwater, maar frisch, levend bronwater, water des levens.’ Hoewel de bijbel niet expliciet genoemd werd en de kritiek in feite gericht was op de prediking van bepaalde ambtsdragers, was in de interpretatie van velen de bijbel hier door Krebs vergeleken met minderwaardig hooi en stilstaand water. Apostel Niehaus deed er nog een schepje bovenop. Op 3 augustus 1896 stuurde hij een brief aan apostel Krebs waarin hij verslag deed van een dienst, waar over hij schreef: ‘Er zou in deze dienst een slag geslagen worden met de waarheid waarvoor de hel beeft.’ Hij had de gemeente eraan herinnerd dat Airon in een gomer ingezameld manna bewaarde, dat niet tot spijs maar tot gedachtenis moest dienen. En zo had hij de bijbel ook een gomer genoemd, waarvan de inhoud niet tot spijs maar tot gedachtenis diende.
Toen de rouwtijd ten einde liep reisde in december 1896 Niehaus opnieuw naar Amsterdam om te trachten de eenheid te herstellen. Tijdens een daar gehouden dienst onderstreepte hij zijn verbondenheid met Schwarz en noemde hem zijn (geestelijke) Vader. Het resultaat leek te zijn dat de oppositie bezworen werd en de eenheid hersteld was. In het begin van het daaropvolgende jaar kwam Krebs, vergezeld door de apostelen Niehaus en Ruif en nog enkele andere ambtsdragers naar Amsterdam. Op 17 januari 1897 vond de dienst plaats waarin een nieuwe apostel geroepen zou worden. Volgens de procedure die de avond tevoren was afgesproken in overeenstemming met de voorschriften die Schwarz in zijn Manuscript daarvoor had gegeven, zou na de door Krebs aan God gestelde vraag wie apostel moest worden eerst de profeet van de Amsterdamse gemeente (Vleck) spreken, vervolgens de profeet van de Enkhuizer gemeente (Smit) en ten slotte de Duitse profeten. Schwarz had overigens in zijn geschrift als zijn voorkeur aangegeven dat eerst het verzegeld schrijven geopend zou worden waar in hij namen van geschikte kandidaten had genoemd. Kofman opende de dienst met het opgeven van een lied, waarna de herder Meynders van de poortgemeente de leiding overnam door een ander lied op te geven. Voor deze in de apostolische geschiedschrijving gewraakte daad kon Meynders zich tot op zekere hoogte beroepen op het Manuscript, waarin stond dat de opziener van de poortgemeente de leiding zou hebben van de roepingsdienst. Profeet Tleck die bij de derde vraag in strijd met de overeengekomen orde sprak, riep de diaken Martinus van Bemmel tot apostel. Volgens het afschrift van een brief die Krebs later aan Van Bemmel schreef, was de evangelist Luitsen B. Hoekstra uit Hoorn in het schrijven van Schwarz als eerste kandidaat voorgesteld en kwam Van Bemmel daar niet in voor. In de daaropvolgende avond dienst werd Van Bemmel door de herder en een diaken geordend. In het apostolische geschiedwerk Van Licht tot Licht wordt dit met afkeurende verbazing vermeld, maar eigenlijk week het niet af van het voorschrift van Schwarz dat de ordening zou geschieden door de oudste priester en de oudste diaken van de gemeente. De roeping werd door Krebs en de andere apostelen aanvaard en Van Bemmel werd opgenomen in de ‘apostelring’ met de vermaning dat Van Bemmel in de aposteleenheid moest blijven. Van Bemmel legde er juist de nadruk op dat hij de arbeid van Schwarz wilde voortzetten.
Al spoedig kwam het conflict opnieuw tot uitbarsting. In een dienst op 31 jan. 1897 zei Van Bemmel naar aanleiding van Exod. 32:2-5 dat de God die ons uit Egypteland gevoerd had het apostelambt in den ontslapen apostel Schwarz was, maar dat in het rouwjaar het gouden kalf was opgericht in het apostelambt. De evangelist S.J. de Vries, die doorging met de verbreiding van het nieuwe licht, werd het huisbezoek verboden. Daarop onthief Krebs in een brief van 28 febr. 1897 Van Bemmel van zijn ambt, een ingreep zonder enig precedent. De gemeente Haarlem (geleid door N. Verkruisen, de schoonvader van Van Bemmel) en een deel van de gemeenten Amsterdam en Enkhuizen bleven Van Bemmel trouw. De gemeenten IJmuiden, Hoorn en Den Helder en een deel van de gemeente Amsterdam kwamen opnieuw onder de leiding van Kofman.
De evangelist Hoekstra, die volgens Krebs door Schwarz als eerste kandidaat voor zijn opvolging genoemd was, werd in september 1897 te Hamburg tot apostel geroepen en naar Amerika uitgezonden. In juni 1899 keerde hij zonder noemenswaardig resultaat geboekt te hebben naar Hoorn terug. Hij sloot zich aan bij de Alt-Apostolische Gemeinde van apostel Friedrich Strube uit Stapelburg im Harz, die zich in 1886, toen in het ambt van priester-profeet, had los gemaakt van Krebs. Later werd hij lid van de Gereformeerde Kerk.
Op 12 juni 1898 werd onder leiding van Krebs een nieuwe roepingsdienst gehouden in een huurgebouw aan de Overtoom. In deze dienst werd Kofman tot apostel geroepen ‘onder vele eensluidende betuigingen des Heiligen Geestes’ en door de apostelen in hun kring opgenomen. De door Kofman geleide apostolische groepering nam de naam aan van Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen (HAZEA). In 1910 werd daaraan toegevoegd: in Nederland en koloniën.
(...)
Bron: http://www.apostolischekritiek.nl/de%20 ... ischen.htm
Zie tevens: "Geschichte des apostolisch-prophetischen Zeugnisses 1863-1963"